Heel toevallig kom ik op bezoek bij mijn oude buurvrouw Trees in het verzorgingshuis in aanraking met een college van de Stichting Oud Geleerd Jong Gedaan.

De thuisbasis van Trees

Op een druilerige herfstmiddag, stap ik rillerig uit de bus. Gewapend met een stevige paraplu loop ik door de buitenwijk met nogal saaie flats. Sinds acht jaar is dit de thuisbasis van Trees, mijn ‘oude’ buurvrouw. Oud in de zin dat we lang geleden niet alleen dezelfde portiekdeur, maar ook veel lief en leed deelden. Maar ook oud, omdat zij simpelweg vele jaren ouder is in leeftijd.

Het Waterlooplein in de jaren zeventig, het decor waartegen de vriendschap met buurvrouw Trees zich ontwikkelde.

Indertijd kon zij me daardoor goed adviseren over hoe ik mijn bekkenbodemspieren sterk moest houden tijdens mijn zwangerschap en me vertellen hoe een goede bloemkoolsaus gemaakt moest worden. Omgekeerd hielp ik haar bij de keuze voor een ‘hipper’ behangetje in haar huiskamer en vertelde haar wie Sting was. Luidkeels zongen we vervolgens het nummer ‘Roxanne’ mee met de langspeelplaat van ‘The Police’. Tamelijk akelig voor de andere buren, denk ik achteraf.

Wat we vooral deelden, was onze afkeer van overheidsbemoeienis in welke vorm dan ook. Haar man Jan was uit hetzelfde anarchistische hout gesneden. Elke maandagochtend schoof hij aan bij de marktkraam van mijn toenmalige vriendje op de Amsterdamse Noordermarkt om hem te helpen met het uitventen van tweedehands spullen. Uitgebreid voorzag hij daarbij de wereld van de roerige jaren zeventig van commentaar.

Het waren mooie tijden in de Amsterdamse Jordaan waar ik nog steeds met weemoed naar kan terugverlangen.

Plek waar ze niet dood wilde worden gevonden

Inmiddels zijn we zo’n dertig jaar verder. Zelf ben ik nu ook wat je ‘middelbaar’ kunt noemen. Jan is overleden en Trees heeft de bovenwoning in de Amsterdamse Jordaan, met de griezelig steile trappen, moeten verlaten. Zij woont in het verzorgingshuis waarnaar ik onderweg ben. Een plek waarvan ze altijd beweerde ‘er nog niet dood gevonden te willen worden.’ Nu lijkt het haar wonderwel te bevallen.

We hebben afgesproken dat ik een kopje thee bij haar kom drinken met een koekie erbij, om ‘effe lekker bij te praten’. Als ik mijn hand optil om op de deur van haar kamer te kloppen, gaat deze open. Achter een rollator waaraan ze zich stevig vastklampt, zet Trees grote ogen op. “Ach kind, toch”, zegt ze. Dat was ik toch helemaal vergeten. Nu moet ik naar college!”

“Je kan toch niet de hele dag koffiedrinken en kruiswoorden oplossen!”

In  ons laatste gesprek vertelde Trees al honderduit over de colleges Kunstgeschiedenis die ze bijwoonde.  “Ze vertellen zo leuk over schilders en kunststromingen en beroemde schilderijen! En je kunt toch niet de hele dag kruiswoordpuzzels maken en koffiedrinken? Alleen maar omdat je tachtig bent?!” Nu neemt ze deel aan een serie colleges over communicatie en ‘social media’ die in het huis wordt gegeven door studenten.

Nieuwsgierig geworden stel ik voor met haar mee te gaan. Een voorstel dat haar duidelijk  bevalt. En zo nemen we samen de lift naar beneden.

Volgende keer: Samen met Trees naar een college in het verzorgingshuis van Oud Geleerd Jong Gedaan.